De smaak van de leefwereld te pakken

Afgelopen week mocht ik twee workshops leiden over de vraag hoe je dicht op wijken en buurten kunt en moet samenwerken vanuit verschillende delen van het gemeentelijke apparaat. In Zwolle ging het over de brug tussen wijkmanagement, stadsbeheer en ruimtelijk beleid bij gebiedsgericht werken. En in Zaanstad over wat je bij de invoering van de omgevingswet kunt leren van het actieplan Poelenburg gemaakt door mensen uit de sociale/maatschappelijke hoek in samenspraak met de buurt. Het waren twee heel verschillende gesprekken waar voor een deel vergelijkbare conclusies uitrolden en deels conclusies waarvan ik achteraf denk: daar zouden ze wat van elkaar kunnen leren en ook waard om met anderen te delen. Tijd voor een blogje.

Voortbouwen op wat er al is
In beide gesprekken kwam de waarschuwing een aantal malen langs: niet de pretentie wekken dat jij iets heel nieuws komt doen en de gemeente het dit keer allemaal wel waar gaat maken (ik noem dat altijd het ‘nulpuntsdenken’: ‘nu gaan we echt goed doen’). Ga er maar van uit dat alles wat je bedenkt al eens is bedacht, alles wat je wilt doen buiten al gebeurt en dat er altijd iets wringt in de relatie bewoner – overheid dat zijn weerslag heeft op wat je wilt doen. Ga daarnaar op zoek, bouw er op voort of buig het om en voeg er iets aan toe. Klein voorbeeld uit Zwolle: in het enthousiasme om in een wijk te gaan experimenteren met de leefstratenaanpak uit Gent werd bijna over het hoofd gezien dat buurtbewoners al jaren op bescheidener schaal iets vergelijkbaars doen.
In Zaanstad trokken ambtenaren en bestuurders de wijk in en gingen van deur tot deur  en in dialoog met sleutelfiguren in de wijk op zoek naar antwoorden op de problemen die in de media waren uitvergroot. De opgaven die op basis daarvan werden geformuleerd weken niet eens zo af van van wat al eerder was bedacht, zo bleek bij een interne check. Als je je daarvan bewust bent stap je minder snel in de valkuil om weer met de zoveelste beloften voor de buurt te komen die moeilijk waar te maken zijn. Ken je geschiedenis en snap het oude zeer. Dan zie je ook beter wat je toe te voegen hebt aan alles wat al is gedaan en gebeurt en hoe je vertrouwen terugwint. Zo was de grote winst in Poelenburg dat men nu die opgaven beter kon verbinden met de verhalen uit de buurt en met actuele wrijvingen in de Turkse gemeenschap. En de aanpak leverde  nieuwe relaties met en tussen mensen in de buurt op.

Gebruik de samenleving om de overheid bij de les te houden
En dan is het natuurlijk zaak om iets met die nieuwe relaties te doen en dat blijkt best lastig. Het meest kritische punt in alle pogingen om meer vanuit de logica van de leefwereld te werken is toch het verschil tussen het mobiliseren van mensen en het ophalen van input voor beleid en besluitvorming. Dat eerste heb je nodig om het tempo en de zin er in te houden en bewoners eigenaar te maken van alles wat wordt bedacht en in gang gezet. Maar juist de onbedwingbare neiging om de leefwereld te zien als vindplaats voor beleid en besluitvorming doorkruist dat. Dan worden de bijzondere verhalen vertaald in ambtelijke opgaven en is veel aangeboorde energie al weer kwijt tegen de tijd dat besluiten zijn genomen.

In beide steden was er het besef dat je de samenleving heel hard nodig hebt om dat laatste te voorkomen. Dat vergt ook de durf om je eigen tegenkracht te organiseren. Zo heb je in Zwolle de ‘vrienden van Hanzeland’ die voor de gemeente een fijne partner zijn maar ook de druk op de gemeente houden om tempo te maken en toezeggingen waar te maken. En in Zaanstad werd als belangrijke les uit de intensive aanpak in Poelenburg de conclusie getrokken dat in het vervolg nog meer moet worden ingezet op het eigenaarschap van bewoners voor de analyses en de daarop te bouwen acties.

Opgavegericht werken op straatniveau
De nieuwe hoop is bestuurlijk Nederland is opgavegericht of opgavegestuurd werken, het nobele principe om maatschappelijke opgaven centraal te stellen in wat je doet en daarop de samenwerking te organiseren. Ook in Zaanstad en Zwolle had men het daarover. Hier liggen echter weer het nulpuntsdenken en te grote maakbaarheidspretenties op de loer: ‘nu gaan we echt goed doen’. Daarom was het goed dat veel nadruk werd gelegd op de noodzaak die grote opgaven te koppelen aan de logica van bewoners en wat in de straat leeft. Een mooi voorbeeld uit Zwolle: bij het werken aan energietransitie in een wijk met veel armoede en werkloosheid wordt die opgave verbonden met het verlagen van energielasten en het opzetten van bewonersklusbedrijven. Die koppeling dwingt je ook de veelgeprezen menselijke maat in beeld te houden. Er gebeuren hier ook twee mooie dingen met het ruimtelijk beleid. Het verbindt zich meer met de maatschappelijke sector terwijl het de afgelopen jaren vooral gericht was op de relatie ruimte en economie. En er ontstaan een ander perspectief op waar het om draait met de verbinding met dat economisch beleid. Namelijk het vertalen van diverse opgaven naar het versterken van buurt- en wijkeconomie.

Ik merk dat de steden daar steeds beter in worden: ontwikkelingen op verschillende schaalniveaus elkaar laten versterken en overheid en burger daarin samen laten optrekken. De toon in het gesprek verschuift gelukkig van de scheiding tussen wat de overheid en wat de samenleving doet naar hoe iedereen elkaar kan versterken.

 Soepel samenwerken in de stad in plaats van navelstaren
Wat me erg beviel aan deze gesprekken is het besef dat de sleutel van al die pogingen binnen de overheid om integraler te werken ligt in het steviger verankeren van de gemeentelijke organisatie in de leefwereld. Daar bouw je de nieuwe bondjes en vertrouwen en daar moet je af en toe gedurfde dingen voor doen. Buiten benut je het toeval en breng je met veel kleine acties de sneeuwbal in gang waardoor mensen elkaar positief besmetten. Zo leek het in Poelenburg of al die gesprekken en bijeenkomsten de hefboom waren voor een groep bewoners om de ijsbaan te gaan runnen.
Deze lichtere manier van sturen met veel oog voor hoe zaken organisch kunnen groeien spreekt me erg aan. De manier hoe dat ik de gemeentelijke organisatie doorwerkt is daarvan een afgeleide vraag. Waar zowel de druk is om opgavegestuurd, ‘van buiten naar binnen’ en gebiedsgericht te werken moet je wel de logica van de leefwereld van bewoners als basis nemen anders zit je weer vooral aan je eigen systemen te sleutelen om dat alles met elkaar in lijn te brengen. Ik haal uit de gesprekken deze weekbasislessen in die eeuwige zoektocht naar de relatie systeemwereld- leefwereld:
1- kijk beter naar wat er al  gebeurt en wat er leeft, honoreer dat en bouw er op voort;
2- denk en handel organisch: door veel kleine acties een sneeuwbal op gang brengen;
3- beweeg heen en weer tussen de grote opgaven van de stad en de logica van de straat en koppel die verschillende niveaus actief;
4- gebruik de koppeling met de leefwereld om de relatie tussen ruimtelijk en maatschappelijk beleid te versterken en de relatie van ruimtelijk beleid met economisch beleid te richten op de wijkeconomie;
5-werk samen met bewoners i.p.v. de geforceerde scheiding tussen wat de overheid doet en wat mensen zelf geacht worden te doen;
6- organiseer je pogingen om integraal te werken en een lerende organisatie te zijn in en met de buurt en op basis van concrete issues dus niet in een afgesloten bubble op het stadskantoor;
7- gebruik de energie en het ongeduld van de samenleving om de overheid bij de les te houden  de traagheid van de eigen procedures en processen te doorbreken.

Wijze lessen voor alle steden, waar ik nog veel navelstaren op de eigen organisatie, doelen en methoden zie en waar de samenleving induiken altijd iets wat later komt of tussendoor gebeurt en wordt voorbehouden aan een kleine groep die dit echt goed kan. Het is de cultuur van aangeleerde hulpeloosheid waar we echt vanaf moeten. Gelukkig ontmoette ik deze week in Zwolle en Zaanstad een andere cultuur die de burger weer moed geeft. Mooi!

 


Reacties


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*