10 mei 2022
Door Frans Soeterbroek
Reacties
Tags
NIMBY, participatie, ROHAC, ruimtelijke plannen, verdichtingZeg het voort
De NIMBY is dood, leve de ROHAC
(Dit is een voorpublicatie van het essay van Frans Soeterbroek dat rond de zomer zal verschijnen over ‘verdichten met bewoners’)
Het is een van de spannendste vragen in bestuurlijk en bouwend Nederland: hoe om te gaan met verzet van de NIMBY (‘Not in My Back Yard’) tegen al die grote opgaven en transities. Er bestaat veel angst dat bewoners die deze plannen in hun spreekwoordelijke achtertuin zien landen zand in de machine gaan strooien. Er wordt al angstig gesproken over de NIMBY 3.0: de hoogopgeleide, goed geïnformeerde en veel tijd bezittende mens die alles uit de kast zal halen om uit puur eigenbelang de urgente opgaven waar ons land voor staat te torpederen.
De verleiding voor overheden is groot om te vervallen in een regenteske mentaliteit van ‘dan maar zonder u’ . Of iets subtieler hen de pas afsnijden via tactisch spel: informatie en alternatieven achterhouden, overdreven volumineuze plannen presenteren zodat er wat concessies kunnen worden gedaan (‘kijk we halen er 2 verdiepingen af’), afkopen van weerstand, verdeel en heers spelen en gemeenteraden chanteren met het risico van tijdverlies, oplopende kosten en schadeclaims van bedrijven. Daarmee wordt ook slechte plannen er doorheen gerommeld en verliezen de burgers van dit land steeds meer het vertrouwen in hun eigen overheid. Geen aantrekkelijk perspectief. Laten we eens kijken of dat niet anders kan en of er geen alternatief is voor dat cynisch beeld van de NIMBY.
De onmisbare conserverende kracht van bewoners
Conform het beeld over de NIMBY blijken bewoners meestal niet blij met plannen die in hun buurt landen. Ze vrezen meer druk op de open ruimte, minder groen, beperkter uitzicht, meer schaduw en wind, minder vrij uitzicht, dichter komen te wonen op (nog onbekende) buren, meer parkeerdruk en verkeersonveiligheid, overlast, mogelijke waardedaling van hun huis, de sloop van nog goede woningen en van waardevol erfgoed. Het leidt tot een defensieve reflex, nog versterkt door het feit dat men zich door plannen van overheid en markt overvallen voelt en de kans er invloed op uit te oefenen gering lijkt.
Het is maar goed ook dat bewoners die reflex tonen als tegenwicht voor een overheid die zich in nauwe samenspraak met ontwikkelaars en corporaties in een bouwdrift heeft gestort waar de logica van businesscases en gebiedsexploitaties regeert. De plannen leunen zwaar op de belangen van ontwikkelaars, zijn slecht ingebed in een breder verhaal, te gemakzuchtig over verkeerseffecten, te weinig voortbouwend op wat er al is, matig qua ruimtelijke kwaliteit en meervoudig ruimtegebruik, opportunistisch geschreven op de Haagse geldpotten enzovoorts. Bewoners zijn daartegenover de beste zorgdragers voor ons erfgoed, ambassadeurs van een gezond leven, motoren achter lokale gemeenschappen, bewakers van de draagkracht van hun leefomgeving en van de plekken die voor hen betekenis hebben. Zij vertegenwoordigen het echte leven, de directe ervaring en een sociale insteek bij ruimtelijke vraagstukken en zijn dus nodig om echt de goede plannen te maken.
Vanuit democratisch oogpunt en vanuit de zorg voor een veilige, gezonde en prettige leefomgeving (vastgelegd in de grondwet en de omgevingswet) kunnen we niet zonder bewoners die niet zomaar alles wat op ze afkomt accepteren. En de verhoudingen zijn al behoorlijk scheefgetrokken omdat het burgers nauwelijks lukt plannen van overheid en markt echt bij te sturen, hooguit te vertragen. De zelfreflectie van de rechtelijke macht en de Raad van State naar aanleiding van de toeslagenaffaire leidde tot de conclusie dat het burgerbelang ook daar het onderspit delft. Het advies is plannen meer vanuit het evenredigheidsbeginsel te bekijken: zijn de plannen wel in verhouding tot wat je als overheid je burgera aan mag doen?
Dat zou ook veel meer de insteek moeten zijn bij procedures over ruimtelijke plannen. Dan helpt het wanneer we die kritische burger steunen en niet wegzetten als NIMBY.
De burger kijkt verder dan de achtertuin
Een groot misverstand is dat bewoners geconfronteerd met plannen die in hun leefomgeving landen zouden blijven hangen in tegenargumenten of alleen maar een simpel nee. Wanneer bewoners bij elkaar komen vanuit weerstand tegen die plannen blijken de gecombineerde ervaring, intelligentie en nuances meestal van een hoog niveau te zijn. En de burgers van dit land willen zich meestal ook niet laten opsluiten in het NIMBY-frame. Men gaat op onderzoek uit om de eigen horizon te verbreden.
Men stuit dan al snel op inconsistenties in het beleid en de plannen: ‘hoe wil je tegelijkertijd verdichten en vergroenen?’, ‘waarom mag die ontwikkelaar op dat terrein dat geschikt is voor verdichting 3 villa’s zetten?’, ’hoe wil je betaalbaar wonen realiseren als je de markt alle ruimte geeft?’ . Vervolgens wordt een rijke analyse gemaakt van wat er nodig is dan de louter afwijzende reflex. De paradox is dat de bewoners waarvan wordt gezegd dat ze kortzichtig zijn en alleen een deelbelang vertegenwoordigen vaak met betere analyses en visies komen dan de eigen overheid en deze moeten beschermen tegen te veel opportunisme.
Een recent voorbeeld. Bewoners in Egmond aan de Hoef kwamen in verzet tegen een groot bouwplan aan de duinrand in hun buurt en verdiepten zich in de materie. Ze stuitten op de strijdigheid van het plan met de stikstofwetgeving, kwamen met een in hun ogen betere locatie voor woningbouw en klaagden aan dat een gemeente die van het toerisme moet leven toestaat dat in het duingebied wordt gebouwd. De eerste reflex is dus ‘blijf weg uit onze leefomgeving’, het daarop volgende onderzoek levert een veel bredere horizon op waar de gemeente vervolgens niets mee wenst te doen. De overheid zou er goed aan doen samen met de burger op zoek te gaan naar het gemeenschappelijke belang in plaats van zich te verschuilen achter ‘wij vertegenwoordigen het algemeen belang tegenover de NIMBY’.
Onze leefomgeving in plaats van mijn eigenbelang
De term ‘my backyard’ suggereert dat mensen puur vanuit individuele egoïstische motieven tegen plannen in hun buurt zijn. Dat blijkt ook al niet te kloppen. Verzet tegen die plannen krijgt in de meeste gevallen een collectief karakter: betrokkenen organiseren zich en hun verhalen zijn meestal gebouwd rond een collectief belang waar zowel wordt gekeken naar de eigen lokale gemeenschap als naar de toekomst van de planeet.
Het NIMBY-vertoog past bij een platte neo-liberale visie op de burger als egoïstische calculerende consument en negeert het hele idee van lokale gemeenschappen waarin mensen elkaar steunen en corrigeren en waarin mensen verantwoordelijkheid nemen voor iets wast groter is dan henzelf. De NIMBY is feitelijk een construct van politici, ambtenaren, adviseurs en bedrijven die pretenderen dat alleen zij voor het collectief staan.
Juist de overheid moet beter leren om de kracht van lokale gemeenschappen te zien en zich ook bij ruimtelijke plannen te richten op het versterken van sociaal kapitaal. Niet van project naar project hobbelen en daar tussenin de relaties koud laten worden.
Ik heb altijd een simpel criterium voor wat een goed participatieproces is: het aantal volstrekt onredelijke mensen blijft heel beperkt en zij worden gecorrigeerd door hun medeburgers die zich verantwoordelijk voelen voor een proces dat naar meer smaakt. De overheid is op dit moment niet in staat die positieve kracht te mobiliseren waardoor alle boosheid zich op ‘de gemeente’ of ‘de politici’ richt.
Oud zeer over verbroken beloften
Wat het NIMBY-vertoog ook uit beeld probeert te houden is dat er veel plannen zijn gemaakt die wel op instemming konden rekenen van bewoners maar dat die plannen vaak niet zijn uitgevoerd. De overheid en de met hen meewerken ontwikkelaars en corporaties hebben veel plannen in de ijskast gezet, met name na de financiële crisis van 2008. De gemeente kregen het niet meer rond gerekend, de ontwikkelaars gingen zitten wachten tot hun grond weer meer waard werd en corporaties werden door de kabinetten Rutte gekneveld. Dat heeft veel kwaad bloed gezet bij bewoners, zeker in gevallen waar er vooruitlopend op die plannen mensen al hun huis uit moesten, panden zijn gesloopt en de publieke ruimte verwaarloosd.
Verbroken beloften en omstreden projecten uit het verleden worden de gemeente nog lang nagedragen en daarom reageren bewoners vaak met scepsis op een nieuw plan: ‘waarom zou het dit keer wel anders gaan?’. Uit recent onderzoek van het Verweij-Jonker Instituut blijkt ook dat het wantrouwen tegen de overheid niet gebaseerd is op het slecht geïnformeerd zijn van burgers over wat de overheid doet maar zij juist heel goed op de hoogte zijn van wat er gebeurt en fout gaat en dat dat het vertrouwen schaadt.
Onze participatiecultuur is een grote NIMBY-kweekvijver
In onderzoeken van rekenkamers, ombudsmannen, media en gemeenteraden naar de lokale participatiepraktijk kom je altijd varianten tegen op de volgende analyse: mensen zijn te laat betrokken, de informatievoorziening was slecht, er werd alleen maar ruimte geboden om over inpassing en marginale aanpassingen te praten en het is volstrekt onhelder wat er met de inbreng van bewoners gebeurt.
Waar participatienota’s nog wel eens mooie principes formuleren die iets anders beloven dringen die niet tot de planprocedures van de overheid door, die zijn er onverkort op gericht bewoners kort te houden. De slagzin ‘mensen moeten kunnen participeren maar we geven hen niet zomaar hun zin’ ligt bestuurlijk Nederland voorop de tong. Het belangrijkste participatie-instrument is verwachtingsmanagement, meestal in de betekenis van ‘niet de suggestie wekken dat we onze kaders of plannen gaan aanpassen aan wat mensen willen’.
De vrijblijvendheid van het Nederlandse participatiebeleid vind ik schokkend en is feitelijk de grote kweekvijver voor NIMBY-gedrag. Het is logisch dat kritische bewoners aan die benepen participatieaanpak proberen te ontsnappen en via andere wegen (acties, media, druk op de politiek, gang naar de rechter) hun gelijk proberen te halen. Voor veel bestuurders an ambtenaren weer het bewijs dat het NIMBY-gedrag toeneemt, terwijl ze hun eigen rol hierin niet willen zien.
Hoe je ook NIMBY’s kweekt: participatie beperken tot direct omwonenden terwijl de projecten steeds complexer en groter worden en een veel grotere gemeenschap aangaan. En daarbij wordt ook nog eens die participatie uitbesteed aan de ontwikkelaars in plaats dat de overheid de dialoog met de eigen burgers opzoekt.
Ik durf de stelling aan dat hoe meer overheden, corporaties en ontwikkelaars klagen over NIMBY’s hoe grote de kweekvijver die ze daar zelf voor hebben gemaakt.
Van NIMBY naar ROHAC
Het zou de participatieprocessen van de overheid zoveel sterker maken wanneer die angst voor de NIMBY wordt losgelaten. Dat gewoon vanuit vertrouwen in de burger wordt gewerkt, kritiek tijdig wordt opgezocht en omarmd en er oprecht wordt gecommuniceerd: ‘we hebben u nodig om er echt iets goed van de maken’. Een overheid die snapt dat ruimtelijke planvorming ook gaat over het investeren in een leefomgeving van mensen en het bouwen van gemeenschappen. Die de nederigheid kan opbrengen (en dat ook van ontwikkelaars en corporaties vraagt) om op de deur te kloppen om aan te kondigen dat je graag iets wilt veranderen in de buurt die voor mensen een thuis is. Een overheid die dat niet kan verdient verzet tegen plannen die ze als UFO’s in buurten laat landen.
Wijken zitten vol met vindingrijke, redelijke en gulle mensen die echt wel breder kijken dan hun achtertuin diep is, maar we hebben echt verleerd die kwaliteiten aan te boren. Laten we om te beginnen dat denigrerende begrip NIMBY bij het grof vuil zetten en de burgers van dit land aanspreken op wat ze wel blijken te doen en te zijn: opkomen voor hun leefomgeving en onze gemeenschappen. De ROHAC dus: ‘Respect Our Habitat and Communities’.
Reacties