Een stadmakerscontract voor Rotterdam, wat kan dat opleveren?

Eind november was ik op het stadmakerscongres in Rotterdam georganiseerd door Architectuur Instituut Rotterdam (AIR) in opdracht van de gemeente en de van der Leeuwkring. Daar werd onder de noemer ‘connectiviteit’ een staalkaart gepresenteerd van spraakmakende initiatieven, projecten en gebiedstrategieën. Ik kreeg een inkijkje in de pogingen om verbindingen te leggen tussen de wereld van stadsontwikkeling, markwerking en lokaal initiatief.

Zelf liep ik die dag mee op Katendrecht, nam deel aan een workshop over buurtcoöperaties en luisterde naar de lezing van de van buiten ingevlogen ‘guest urban critic’ Uli Hellweg. Die laatste mocht als Duits stadsontwikkelingsexpert een reflectie geven op wat hij bij een eerder tweedaags bezoek aan Rotterdam aantrof. Hier zijn verhaal.
In die bespiegeling stond het concept ‘urban empathy‘ centraal.Hij zag in Rotterdam veel betrokkenheid van initiatiefnemers, ontwikkelaars en de gemeente bij de stad en de bewoners van de stad. Maar hij vroeg zich bezorgd af of die betrokkenheid en de ruimte voor (tijdelijk) initiatief wel stand houdt als de economie weer aantrekt. Wordt het dan weer de ‘godfatherplanning’ van overheid en grote marktpartijen? Daarom bepleitte hij het afsluiten van een stadscontract met alle relevante partijen in de civil society om de nieuwe cultuur van stadmaken te zekeren. Dat klinkt mooi maar wat zet je dan in zo’n contract en wie sluiten die met elkaar af? De inhoud lag deze dag voor het oprapen maar de vraag wie de contractpartners dan zouden moeten zijn valt lastiger te beantwoorden.

Ontwikkelaars met empathie
In Katendrecht werden we rondgeleid door Petra Rutten van de ontwikkelpoot van bouwbedrijf Heijmans. Ze werkt hier al lang, kent iedereen en bemoeit zich met heel veel tot aan het doorbreken van de segregatie tussen de scholen toe. De gemeente leek afwezig in dit verhaal en Petra/Heijmans had alle vertrouwen gekregen van de gemeente om hier de leiding te nemen. Uli Hellweg was het ook al opgevallen dat hij bij zijn tour door Rotterdam wel heel vaak de term ‘carte blanche’ had gehoord. Het verwarde me wel. Het had iets ongemakkelijks dat de gemeente de regie op zo’n gebied zo nadrukkelijk aan een ontwikkelaar overlaat maar ook dacht ik: wow, wat kunnen andere ontwikkelaars en gemeentelijke gebiedsregisseurs hier veel van leren. Want ik zag ook het levende bewijs voor de stelling dat je een ontwikkelaar ruimte kunt gunnen als deze zich wortelt in een wijk, in staat is vanuit de leefwereld te denken en te handelen, bruggen slaat tussen gescheiden werelden en ook gevoel heeft voor hoe je organisch meebeweegt met wat zich voordoet.

Op deze dag was er ook een rondleiding in het Zomerhofkwartier waar een nieuw type ontwikkelaar (STIPO) probeert om vanuit de filosofie van slow urbanism iets vergelijkbaars te doen. Zij hebben ook de consequentie getrokken dat je zelf in zo’n buurt moet gaan zitten om je rol waar te maken. Dit smaakt absoluut naar meer.

Een jury met empathie
Ik maakte tijdens de rondleiding ook kennis met een ander bijzonder fenomeen: de wedstrijd die de gemeente had uitgeschreven waarbij de hoofdprijs is een ontwikkel- en beheerconcessie voor de Rijnhaven voor dertig jaar. Drie consortia zijn nog in de race maar het moest nog even geheim blijven wie dat zijn. Allemaal niet erg transparant en het bevestigde het beeld dat de gemeente ver wil gaan bij het uit handen geven van de regie op de stad aan marktpartijen en ook hiervan kreeg ik een ongemakkelijk gevoel.
Thuis heb ik het allemaal nog een nagezocht en dat stemde me wat milder. De gemeente heeft een bidbook gemaakt waarin de maatschappelijke opbrengsten centraal staan. Wie die concessie wil krijgen moet kunnen aantonen dat de bewoners van het gebied er sterk van profiteren, de ecologische diversiteit in de haven wordt vergroot en Rotterdam er een meer duurzame en aantrekkelijke stad van wordt. Er is ook een jury samengesteld waarin wat smaakmakers met veel ‘urban empathy’ zitting hebben zoals Pieter Winsemius, Jan Rotmans en Arnold Reijndorp. Zo experimenteert Rotterdam met radicale concepten voor marktgedreven gebiedsregie waarin maatschappelijke opbrengsten centraal staan.

Kunstenaars met empathie
Tijdens de rondleiding mocht ook iemand een pitch doen voor crowdfunding van een pontje tussen Charlois en Katendrecht om zo de fietsverbinding tussen zuid en noord te verbeteren. Tot mijn verbazing bleek het een beeldend kunstenaar te zijn die zijn subsidie om iets met kunst op Zuid te doen samen met collega-kunstenaars op deze betrokken wijze had ingevuld.

S’middags in de workshop over bewoners- en gebiedscooperaties gebeurde iets vergelijkbaars. De alom geprezen coöperatie Afrikaanderwijk werd gepresenteerd als een initiatief van betrokken kunstenaars voor de bewoners van de Afrikaanderwijk. Daar kom de ‘urban empathy’ weer om de hoek en het was mooi om te zien hoe relatieve buitenstaanders zich weten te verbinden met de bewoners in de buurt.
Een diepe buiging en petje af voor wat deze mensen vanuit hun betrokkenheid met de stad en zijn bewoners doen. Maar alweer bekroop me iets ongemakkelijks. Want de lijn tussen ‘fantastisch maatschappelijk initiatief en “mooi nieuw project van deze kunstenaar’ is dun. Dat roept wel wat vragen op over het eigenaarschap van deze initiatieven. Het lijkt me niet goed voor de stad als de opzet van buurtcoöperaties als vorm van zelforganisatie in de buurt sterk afhankelijk is van betrokken buitenstaanders die ‘iets voor de buurt willen doen’.

Al mijn reserves smolten weg bij het bezoek aan verhalenhuis Belvedère. Ook hier sociaal-cultureel ondernemers als drijvende kracht maar dat past natuurlijk heel goed bij de aard van het initiatief; een verhalenhuis voor Katendrecht en de stad. En wat een flair en impact spreekt hier uit.
Wat ik helemaal een verademing vond was dat zij via een slim obligatiesysteem de middelen bij elkaar hadden gekregen om het pand in eigendom te krijgen. Dit in contrast met andere culturele initiatieven in de buurt (zoals in de Fenixloodsen) die daar allemaal onder de noemer van tijdelijkheid zitten.

Instituties met empathie
In de sessie over coöperaties werd er ook een presentatie gegeven over de buurtcoöperatie Delfshaven. Tot mijn verrassing bleek de coöperatie een stichting te zijn (voorheen de wijk BV) die door de initiatiefnemers als coöperatie naar de buitenwereld wordt verkocht omdat dit beter klinkt gezien hun intentie om meerwaarde voor de buurt te genereren. En die initiatiefnemers zijn ook nog eens grote instituties: Rabobank, Havensteder, Achmea en Enenco. Het leidde tot een verwarrend gesprek over de vraag of dit nu iets van de buurt is of een vehikel van grote instituties op zoek zijn naar een nieuwe legitimiteitsbasis. Al met al weer een bijzondere vorm van urban empathy.

Conclusie was wel dat we met elkaar scherp moeten zijn op het gebruik en promoten van het instrument buurtcoöperatie. Het moet gericht zijn op versterking van de buurt, bewoners en buurtgebonden ondernemers moeten (mede-)eigenaar zijn van de coöperatie en de opbrengsten moeten weer in de buurt worden geïnvesteerd.

Op naar een stadscontract
Ik heb begrepen dat AIR het voortouw wil nemen om tot zo’n stadscontract dat Hellweg voorstelt te komen. De ingrediënten liggen denk ik voor het oprapen. Bovenstaande voorbeelden wijzen de weg. Een voorzet:

1- Als norm voor ontwikkelaars stellen dat die in staat en bereid zijn echt in een wijk te wortelen en organisch met zo’n wijk mee te bewegen (model Heijmans op Katendrecht, STIPO in Zomerhofkwartier)

2- Een rijke benadering van maatschappelijke meerwaarde als norm voor gebiedsontwikkeling (model bidbook Rijnhaven);

3- Ondersteuning aan initiatiefnemers om zich te ontworstelen aan de rol van pauzenummer en hen helpen zelf gebouwen in eigendom te krijgen (model verhalenhuis Belvedère)

4- Stimuleren van een netwerk van gebieds- en buurtcoöperaties ter versterking van de zelforganisatie onder bewoners en ondernemers (model coöperatie Afrikaanderwijk).

Dit lijkt me een mooie basis voor een stadscontract gericht op het verankeren van de nieuwe praktijk van stadmaken.

Wie vertegenwoordigd de civil society?
Alleen ontbreekt er hier nog iets. Want wie sluiten zo’n contract dan met elkaar? Waar zijn de mensen waar zoveel empathie naar uitgaat zelf? Zij waar meestal over wordt gesproken in termen van ‘voorkomen van tweedeling en uitsluiting’. Waar Hellweg spreekt over een contract met de civil society zou het raar zijn als zij alleen maar object zijn van zo’n contract. Probleem is alleen dat de civil society op dit moment niet heel sterk is georganiseerd. Voor zover ik weet bestaan er in Rotterdam geen netwerken van buurtgebonden groepen die zich bemoeien met hoe en door wie de stad wordt gemaakt en daarin een positie claimen.

Hellweg greep in zijn verhaal terug op de strijd van buurtbewoners in het Oude Westen in 1980 die hem als jonge stadsplanner sterk geïnspireerd had. Maar de rol van zelfbewuste buurten zag ik in zijn verhaal over het heden niet terugkomen. Ik vroeg hem of hij wel eens had gehoord van het concept ‘big society’ in Engeland en de daarmee verbonden discussie over buurtrechten. Daar had hij nog nooit van gehoord. Het bevestigt voor mij dat deze kant van de civil society ontbreekt in het debat over het nieuwe stadmaken. En dat is jammer omdat ik denk dat deze kracht versterkt moet worden om stadmaken meer te laten zijn dan een samenspel tussen gemeente, markt en bevlogen initiatiefnemers.

Het lijkt me een van de grote opgaven voor de komende periode: niet alleen verankeren van het warme klimaat van ‘urban empathy’ maar ook hard werken aan meer sociaal kapitaal in de stad. Dan wordt de stad minder kwetsbaar en minder afhankelijk van die empathie. In empathie kun je niet wonen.


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*