13 september 2011

Door Frans Soeterbroek

Reacties

1 reacties

Tags
, , , , , ,

Zeg het voort

Een strategie voor organische ontwikkeling

Het paradigma van organische ontwikkeling als basis voor het ruimtelijk beleid maakt  tot mijn vreugde steeds meer school in bestuurlijk Nederland.  Eind vorig jaar nam de Tweede Kamer al een motie aan met die strekking, De Vereniging Deltametropool heeft zich er inmiddels toe bekeerd (‘Deltametropool in nieuwe werkelijkheid‘)  en ook het forum voor de stedelijke regio’s heeft die benadering omarmd. De vraag is wel hoe deze benadering doordringt in het maakbaarheidsdenken en het handelen van bestuurders, ambtenaren en andere professionals. Hoe gaan ze om met de paradox dat je iets wilt sturen dat organisch tot stand moet komen?

Om te beginnen vergt organisch ontwikkelen een andere bestuurlijke stijl dan die gericht is op regie, planning en kaderstelling. Nodig is een responsieve en open bestuurscultuur. Dan hebben we het over het durven loslaten van de beheersing, meebewegen met de dynamiek, benutten van het schijnbare toeval (‘serendipiteit’)  en het kortsluiten/koppelen van maatschappelijke initiatieven. Bestuurders dienen afgerekend te worden op hun vermogen om snel en trefzeker in te spelen op  initiatieven uit de samenleving en niet om hun vermogen eigen plannen te ontwikkelen en ‘uit te rollen’.

In het verlengde daarvan is het nodig om burgers de regie te geven over ruimtelijke plannen en investeringen in de ruimte. Organisch ontwikkelen is immers mensenwerk en kent als het goed is een menselijke maat. Dat maakt het excuus dat ruimtelijk beleid te ver van burgers af staat en lastige politieke afwegingen vergt die je niet aan burgers kunt overlaten nog onzinniger dan het nu al is.  Er is inmiddels veel maar vooral fragmentarisch ervaring opgedaan met instrumenten als interactieve planning, crowdsourcing, burgerforum, gebiedsatelier,  coalitievorming, sponsorschap en collectief particulier opdrachtgeverschap. Het wordt tijd om die ervaringen consequent en gedurfd te vertalen in een nieuw sturingsmodel voor ruimtelijk beleid en gebiedsontwikkeling.

Dit alles betekent een bescheidener rol voor de overheid maar nog steeds een belangrijke. De overheid kan op drie fronten zelf het voortouw nemen: het aanjagen van het continue proces van visievorming (als tegenwicht voor te veel pragmatisme), het bundelen en vrijmaken van middelen en het over een dood punt heen helpen van stagnerende ontwikkeling. Voor dat laatste is het noodzakelijk dat overheden zich bekwamen in het principe ‘kleine ingreep met grote gevolgen’: wat is de interventie die als katalysator/hefboom werkt om initiatieven van derden uit te lokken? Daar is meer voor nodig dan (op zich mooie) initiatieven als het realiseren van broedplaatsen, maatschappelijk vastgoed, ontmoetingsplekken en landmarks.

Last but not least is er de noodzaak om de dominante rol van infrastructuur (wegen, watersystemen, leidingen, sporen) in de ruimtelijke ontwikkeling te doorbreken. Want infrastructuur en het bijbehorende denken in grootschalige netwerken heeft een enorme impact op de ruimte en de keuzevrijheid van burgers. Instituties als rijkswaterstaat, de waterschappen, de energiebedrijven en prorail hebben veel macht en zij trekken de miljardeninvesteringen naar die infranetwerken toe. Zo worden de gebiedsagenda’s en MIRT-aanpak sterk gedomineerd door de investeringsagenda in infrastructuur. Organische ontwikkeling wordt gemarginaliseerd als daar niet in wordt bijgestuurd.
In ieder geval zal de infrawereld lokaler moeten leren denken en handelen en zelf meer een organische visie op netwerkontwikkeling moeten adopteren. Een pijnlijk voorbeeld hoe het mis gaat omdat die wereld dat niet doet is de totstandkoming van de Betuweroute. In de negentiger jaren moest de adviescommissie Hermans de impasse in de plannen voor die goederenlijn doorbreken. Een week voordat ze moest rapporteren lag er het conceptadvies om die verbinding organisch te ontwikkelen door  voort te bouwen op het bestaande spoor en steeds opnieuw te kijken wat een volgende stap zou moeten zijn. Om nooit goed opgehelderde redenen (politieke druk?, overdreven maakbaarheidsoptimisme?) is uiteindelijk een advies gemaakt om in 1 keer een nieuw netwerk aan te leggen. Erg jammer en helaas de norm voor hoe er nu met infranetwerken wordt omgegaan. Dat moet en kan anders.

Hiermee hebben we denk ik de belangrijke issues wel te pakken in de slag naar organisch ontwikkelen. Hoort u de komende tijd bestuurders vertellen dat ze voor organische ontwikkeling zijn en dat ook toepassen leg ze dan even dit checklistje voor:

– hoe laat u zien dat u de beheersing en blauwdrukplanning durft los te laten?
-waar blijkt uit dat u snel en adequaat meebeweegt met maatschappelijke initiatieven en gebiedsdynamiek?
– hoe voedt u het continue proces van visievorming dat inspiratie en richting moet bieden voor pragmatische ingrepen?
– hoe verlegt u de macht over ruimtelijke investeringen naar de burger?
– waar stuurt u op de kracht van katalysatoren/hefboomwerking om initiatieven van anderen uit te lokken?
– welke middelen weet u ten behoeve daarvan vrij te maken en te bundelen?
– hoe krijgt u de wereld (collega-bestuurders, de grote instituties) van investeren in infrastructuur mee in die benadering?

Een overtuigend antwoord op een aantal van deze vragen zou al heel mooi zijn. Want organisch ontwikkelen omhelzen is een, het ook weten te vertalen in een strategie en het handelen is nog wel wat anders.

 

 

 

 

 

uitloppen

 


Reacties

  • Douwe Tiemersma schreef:

    Hoi Frans,
    goede stellingname! Fijn dat je er de nadruk op legt dat je niet zo veel mogelijk moet doen, maar alleen het beslist noodzakelijke zetje. Goed om infra er ook bij te betrekken, daar is echt nog een cultuuromslag nodig. Al is er al een stapje gezet met het schrappen van de HSL oost: daar worden alleen echte knelpunten aangepakt. Ik hoop dat het aan slaat bij bestuurders en overheidsmanagers.


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*